Doorgaan naar artikel

Wat betekent de nieuwe pensioenwet voor de tuinbouw?

Nederland kent sinds 1 juli 2023 een nieuwe pensioenwet. Die was nodig om het vertrouwen van ook de jongeren in dat stelsel te verstevigen: dat zij niet nu premie betalen, maar straks met een leeg fonds zitten.

Een goed aanvullend pensioen bovenop de AOW, dat is en blijft een mooie arbeidsvoorwaarde voor mensen die bij Nederlandse bedrijven werken. Het was de collectiviteit en solidariteit binnen de pensioenfondsen die van het Nederlandse pensioenstelsel zo’n waardevol instrument maakten.

Waarom een nieuwe pensioenwet?

De verhouding tussen het aantal ouderen en het aantal jongeren, tussen gepensioneerden en werkenden, verandert echter drastisch. Bovendien werken steeds minder mensen hun gehele werkzame leven bij dezelfde baas of in dezelfde branche. Die twee factoren waren de belangrijkste drijfveren achter de nieuwe Pensioenwet, die op 1 juli 2023 in werking trad.

Wat houdt de nieuwe pensioenwet in?

Kern van de nieuwe Pensioenwet: voortaan bouwt elke werkende in Nederland een persoonlijk pensioenpotje op, dat zonder pensioengat met hem of haar meereist van werkgever naar werkgever. Een pot waaruit niet, zoals nu, de pensioenen voor gepensioneerden worden betaald, terwijl jij nog twintig of dertig jaar werken voor de boeg hebt.

Pensioenfondsen willen zo min mogelijk veranderen

En toch benadrukken alle fondsen, waaronder ook het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Landbouw (BPL Pensioen), dat in de praktijk zo min mogelijk zal veranderen. Er blijft wel degelijk sprake van collectiviteit en solidariteit. Een tuinder met personeel in loondienst blijft gewoon een werkgeversdeel pensioenpremie afdragen en een werknemersdeel pensioenpremie op het brutoloon inhouden. En die werknemer hoeft niet zelf aan vermogensbeheer te gaan doen.

“Dat willen de deelnemers ook helemaal niet”, zegt Hans Koehorst. De LTO’er zit namens de werkgevers aan de overlegtafel met de vakbonden om gezamenlijk een nieuwe pensioenregeling af te spreken binnen de kaders van de nieuwe pensioenwet. Die nieuwe regeling moet BPL Pensioen in staat stellen om voor de deelnemers te doen wat het altijd al deed, namelijk het zorgdragen voor een levenslange uitkering van een goed aanvullend pensioen bovenop de AOW. Koehorst: “Uit onderzoek onder deelnemers van BPL Pensioen blijkt dat de overgrote meerderheid heel betrokken is en ontzorgd wil worden.”

Overgang naar nieuw stelsel moet 1 juni 2028 klaar zijn

Aan het begin van pensioenopbouw: scholieren sorteren komkommers. Steeds minder mensen werken hun hele leven bij dezelfde baas. - Foto:  Harry Stijger
Aan het begin van pensioenopbouw: scholieren sorteren komkommers. Steeds minder mensen werken hun hele leven bij dezelfde baas. – Foto: Harry Stijger

En dat zal ook zo blijven, ook als de pensioenfondsen uiterlijk per 1 juni 2028 de overgang naar het nieuwe stelsel helemaal in kannen en kruiken hebben. BPL Pensioen is van plan om al in 2026 die overgang rond te hebben.

Werkgeversorganisaties en vakbonden zijn al langere tijd met elkaar in gesprek om de gevolgen van de nieuwe pensioenwet met elkaar te bespreken en te onderhandelen over de invulling van de nieuwe pensioenregeling binnen de kaders van die nieuwe wet. Koehorst stelt dat de gesprekken aan deze onderhandelingstafel constructief verlopen. Daarbij zijn er naast overeenstemming over verschillende onderdelen natuurlijk ook nog verschillen die overbrugd moeten worden.

De LTO’er: “Ook met de nieuwe pensioenregeling houden alle deelnemers de garantie op een levenslange pensioenuitkering. Wel kan die uitkering schommelen, maar de nieuwe wet geeft sociale partners en het pensioenfonds instrumenten om die schommelingen te dempen.”

Solidaire of flexibele premieregeling: ontzorgen of meebeslissen

“Om goed inzicht te krijgen in de effecten van keuzes en aan welke knoppen we moeten draaien in de nieuwe pensioenregeling zijn veel en ingewikkelde berekeningen nodig”, zegt Hans Koehorst. “We willen bijvoorbeeld weten wat de effecten zijn voor iedere deelnemer bij bijvoorbeeld de toedeling van het opgebouwde pensioenvermogen aan alle individuele deelnemers.”

Sociale partners aan de onderhandelingstafel moeten als eerste besluiten voor welk type pensioenregeling ze kiezen: de solidaire premieregeling of de flexibele premieregeling. De solidaire regeling gaat uit van meer solidariteit tussen deelnemers en heeft instrumenten in zich om in goede en in slechte tijden risico’s voor alle deelnemers gezamenlijk op te vangen en hen te ontzorgen. Daarentegen gaat de flexibele premieregeling meer uit van het individu die ook zelf meer kan beslissen.

Voor BPL Pensioen gaan sociale partners voor de solidaire variant. “Deze variant past het beste bij het karakter van BPL Pensioen en bij de deelnemers. Bovendien heeft deze variant een solidariteitsreserve waarmee variatie in de pensioenuitkeringen gedempt kunnen worden.”

Meeverhuizen opgebouwd pensioen naar nieuwe regeling

Ook over het wel of niet ‘invaren’ – het laten meeverhuizen van het opgebouwd pensioen naar de nieuwe regeling – lijkt geen controverse aanstaande tussen werkgevers en werknemers. Er is de mogelijkheid om die oude rechten ongemoeid te laten en de nieuwe regeling met individuele potjes alleen te laten gelden voor de nieuwe inleg vanaf de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Aan de overlegtafel zijn sociale partners het eens dat dat veel extra uitvoeringskosten zou veroorzaken. Er moeten dan namelijk twee systemen in de lucht blijven en worden gecontroleerd. Dat is niet in het belang van deelnemers en zou het ook veel minder overzichtelijker maken.

Na de pensioenopbouw: bejaarde kersenplukkers houden pauze. - Foto: Andrea Disco
Na de pensioenopbouw: bejaarde kersenplukkers houden pauze. – Foto: Andrea Disco

Tijdens een webinar van BPL Pensioen in juni bleek juist dat overzicht een groot goed. Maar liefst 3.000 deelnemers namen deel aan het webinar. Een groot aantal daarvan wilde graag weten wat er na de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel van hun pensioen overblijft.

Koehorst: “Belangrijk uitgangspunt is dat de overgang naar de pensioenregeling niet leidt tot een verslechtering voor alle deelnemers, maar behoud of zelfs verbetering. Daarom is het gesprek met deelnemers van groot belang om hun zorgen te horen, maar ook om informatie te geven over de veranderingen die komen en ook zichtbaar worden op bijvoorbeeld het uniforme pensioenoverzicht vanaf 2026.”

Mogelijk negatieve effecten voor werknemers 47-53 jaar

Namens de werknemers zit onder andere FNV’er Leo van Beekum aan tafel. Ook hij ziet vooral veel overeenstemming. “We willen aan beide zijden van de tafel zoveel mogelijk aansluiten bij de oude regeling. Maar we willen ook rekening houden met mogelijke negatieve effecten die de overgang naar het nieuwe stelsel kan hebben voor bepaalde leeftijdsgroepen.”

Dat zou met name voor de leeftijdsgroep tussen 47 en 53 jaar oud het geval kunnen zijn. Die zouden in het oude systeem relatief veel premie hebben afgedragen, wat dan mogelijk in het nieuwe systeem onvoldoende in hun individuele potje terecht zou kunnen komen. “Of dat bij het BPL ook de leeftijdsgroep is waar we extra voor zouden moeten compenseren, dat is nog de vraag. In september weten we meer.”

Wat verandert er in het nabestaandenpensioen?

Waar de sociale partners dan nog een ei over moeten leggen, is het nabestaandenpensioen. Per 2024 wordt voor werknemers vanaf 18 jaar al nabestaandenpensioen geregeld, voorheen was de instapleeftijd pas 25 jaar. In de nieuwe pensioenregeling moeten de sociale partners dan nog afspraken maken over de hoogte van dat nabestaandenpensioen. Hoe hoger het nabestaandenpensioen hoe meer geld uit de premie hiervoor ingelegd moet worden en hoe minder premiegeld beschikbaar is voor toevoeging aan het ouderdomspensioen.

Onderhandelen over werkgeversdeel

Ten slotte toch nog een mogelijk heikel onderhandelingspunt: het deel van de pensioenpremie dat de werkgever en het deel dat de werknemer ophoest. Het is nu zo dat twee derde van de premie sowieso niet op het loonstrookje van de werknemer staat. Dat storten de werkgevers direct in het pensioenfonds. Juist dat maakt het aanvullend pensioen een voor de werkgever ook wel dure arbeidsvoorwaarde. “Er is geen wettelijk vastgelegde verhouding tussen die twee delen van de premie. De verdeling van de premie tussen werkgever en werknemer blijft dus een kwestie van onderhandelen”, stelt Koehorst.

Bekijk meer

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin