Het ministerie van Infrastructuur en Milieu hoeft toch geen vergoeding te geven voor gewasschade door verzilting in het Veerse Meer in Zeeland.
De Raad van State heeft dat woensdag besloten in een conflict tussen het ministerie en een akkerbouwer in het gebied. De rechtbank in Middelburg had eerder de akkerbouwer in het gelijk gesteld.
Het akkerbouwbedrijf heeft na het ontstaan van het Veerse Meer in 1961 de drooggevallen gronden (24 hectare) van de Staat in cultuur gebracht. De grond wordt gepacht van de staat. In 2004 is de waterhuishouding veranderd door de instelling van een doorlaatmiddel, waardoor zout water terecht komt in het Veerse Meer en daardoor ook in de sloten rondom de akkers. De akkerbouwer stelt dat het zoutgehalte in het Veerse Meer is gestegen en dat hij daarvan de negatieve gevolgen ondervindt in onder meer de erwten- en aardappelteelt. Hij vroeg daarvoor een compensatie van het ministerie.
De rechtbank oordeelde eerder dat het ministerie te gemakkelijk heeft besloten geen schadevergoeding uit te keren. Daarvoor had meer onderzoek moeten worden gedaan, vond de rechtbank. Maar de Raad van State zegt nu dat de rechtbank daarbij een verkeerde beoordeling maakt. Volgens de Raad van State heeft het ministerie wel genoeg onderzoek gedaan.
De rechter zegt dat niet is gebleken dat er een oorzakelijk verband is tussen de openstelling van een doorlaatmiddel en de opbrengstschade in 2004 tot en met 2006. Dat betekent niet dat er in de periode daarna geen schade kan zijn ontstaan, benadrukt de Raad van State. Onderzoeken die sindsdien gedaan zijn door onder meer BLGG AgroXprtus kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van eventuele daarna ontstane schade.