Doorgaan naar artikel

Negen bodemvochtsensoren aan test onderworpen

Onderzoekers van Wageningen University & Research (WUR) en Aeres Hogeschool Dronten zijn voor de Nationale Proeftuin Precisielandbouw (NPPL) op 3 mei gestart met een vergelijkingstest van negen verschillende bodemvochtsensoren. De tests worden uitgevoerd op zand- en kleigrond.

Voor het onderzoek hebben zich inmiddels meer dan negen bekende leveranciers aangemeld. Het gaat om Dacom, Sensoterra, Agrometius, RMA, Aquafeed, Farm21, Estede, AgroExact en Quantified. Iedere leverancier levert een sensor uit zijn arrangement die – in hun ogen – het beste past bij de omstandigheden van de proef. De geleverde sensoren zijn allemaal per direct inzetbaar voor de praktijk.

Prijzen en mogelijkheden lopen uiteen

“Telers twijfelen vaak over welk type bodemvochtsensor het beste bij hun bedrijf past”, licht WUR-onderzoeker Jits Riepma toe. “Sommigen kosten € 100 per stuk, terwijl anderen richting € 1.800 gaan. Telers willen graag weten wat ze voor hun geld krijgen en waar die verschillen op gestoeld zijn. Met deze proef krijgen zij meer handvatten om te bepalen welke bodemvochtsensor geschikt is. De ene teler wil bijvoorbeeld het exacte vochtpercentage weten, terwijl een ander alleen kijkt naar trends.”

Twee proefpercelen

Voor de test zijn twee proefpercelen (met aardappelen) aangewezen. Eén zandgrondperceel van UniFarm in Wageningen en een perceel van Aeres Dronten met kleigrond. Op beide percelen wordt een normale situatie nagebootst. De proef is op 3 mei begonnen en duurt vermoedelijk tot eind augustus om een zo breed mogelijk spectrum aan weersomstandigheden te kunnen meten. De onderzoekers beoordelen de nauwkeurigheid van de verschillende bodemvochtsensoren. Dat gebeurt aan de hand van vochtbepaling op basis van grondmonsters die als referentiewaarde gelden. Zowel het vochtpercentage als de zuigspanning worden gemeten en vergeleken.

Verschillende monsters nemen

In het eindverslag zullen de onderzoekers onder meer beschrijven welke verschillen er zijn tussen de bodemvochtsensoren, die allemaal worden vergeleken met de waardes uit de vochtbepaling van grondmonsters. De monsters worden daarbij vanaf het begin wekelijks genomen op drie dieptes tussen 10 tot 50 centimeter. Behalve de vergelijking tussen verschillende metingen met de referentiewaardes van grondmonsters, worden ook zaken als gebruikersgemak, verschillen in meetmethode, communicatie en platformgebruik in kaart gebracht. Daarmee krijgen telers diverse relevante inzichten in de verschillende opties.

Bron: NPPL

Share this

Gerelateerde artikelen

Beheer
WP Admin